Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 17 juni 2024, nr. WJZ/ 59159553, tot wijziging van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van een subsidiemodule Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) en artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.1.4, onderdeel g, komt te luiden:

  • g. in voorkomend geval, kopieën van documenten waaruit blijkt dat voor activiteiten die zijn aangewezen krachtens artikel 16.43, eerste lid, onderdelen a en b, van de Omgevingswet voorafgaand aan de uitvoering van het plan, programma of project een milieueffectrapportage is gemaakt of door het bevoegd gezag een beoordeling is uitgevoerd of sprake is van aanzienlijke milieueffecten of aan het bevoegd gezag, in voorkomend geval, een mededeling van een voornemen is gedaan als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de Omgevingswet;.

B

Aan hoofdstuk 3 wordt na paragraaf 3.5 een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 3.6 Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur

Artikel 3.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

algemeen nut beogende instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

brancheorganisatie:

organisatie van marktdeelnemers die is opgericht overeenkomstig artikel 11 van verordening 1379/2013;

verordening 1379/2013:

Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducenten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

verwerking en afzet:

alle handelingen, met inbegrip van de behandeling, de bewerking, de productie en de distributie, tussen het moment van de aanlanding of oogst en de fase van het eindproduct.

Artikel 3.6.2 Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een project ter ondersteuning van processen in verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten dat past binnen het doel van het bevorderen van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking en afzet van die producten, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1139.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een onderneming die actief is in de verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten;

    • b. een visserij- of aquacultuurorganisatie;

    • c. een brancheorganisatie;

    • d. een vereniging van ondernemingen als bedoeld in onderdelen a of e;

    • e. een visserij- of aquacultuuronderneming;

    • f. een kennisinstelling;

    • g. een algemeen nut beogende instelling;

    • h. deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 3. Aan een samenwerkingsverband kan een onderneming in de detailhandel, bedoeld in artikel 5, onderdeel g, van verordening 1379/2013, deelnemen en neemt in ieder geval een partij als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met g, deel.

Artikel 3.6.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 400.000 per project.

Artikel 3.6.4 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.4 en 3.1.2 komen kosten die gemoeid zijn met het opstellen en uitvoeren van een productie- en afzetprogramma als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van verordening 1379/2013 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.6.5 Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.6.6 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het project wordt gestart na de datum van indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na subsidieverlening niet de noodzakelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen bezit en dit hem niet is aan te rekenen.

Artikel 3.6.7 Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 150.000 bedragen;

  • b. aan artikel 3.6.8, eerste lid, onderdeel a of b, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • c. aan artikel 3.6.8, eerste lid, onderdeel c, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • d. het project niet bijdraagt aan verwerking en afzet van voor menselijke consumptie geschikte visserij- of aquacultuurproducten;

  • e. de betrokken onderneming, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a of e, geen mkb is.

Artikel 3.6.8 Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een aanvraag om subsidie een hoger aantal punten toe naarmate het aangevraagde project:

    • a. een grotere bijdrage levert aan de verduurzaming van verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten door verkorting van de ketens, verdere verwaarding of efficiëntieverbeteringen;

    • b. een grotere bijdrage levert aan het verbeteren van de informatievoorziening, door productinformatie of het bewustzijn van de consument;

    • c. voor een breder aantal marktdeelnemers als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013 van waarde is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 10.

  • 3. Voor het totaal aantal punten is de wegingsfactor voor de onderdelen a, b en c respectievelijk 35%, 35% en 30%.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.6.9 Deelbetaling
  • 1. Er kan een deelbetaling worden verstrekt.

  • 2. Een aanvraag tot deelbetaling wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Onverminderd het tweede lid kan een aanvraag tot deelbetaling op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project.

Artikel 3.6.10 Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. indien de aanvraag wordt ingediend door een visserijorganisatie, aquacultuurorganisatie, brancheorganisatie, een vereniging als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel d, of een samenwerkingsverband waarin een visserijorganisatie of aquacultuurorganisatie, brancheorganisatie of een vereniging deelneemt: een kopie van de statuten van de visserijorganisatie, aquacultuurorganisatie, brancheorganisatie of vereniging;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat een onderneming als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel a of e, mkb is;

  • c. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een of meer vissersvaartuigen wordt of worden ingezet, voor elk vissersvaartuig het nummer waaronder het geregistreerd staat in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.6.11 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorend bij artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 wordt na de rij van paragraaf 3.5 een rij ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3.6: Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur

3.6.2

Ondernemingen actief in verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten, visserij- of aquacultuurorganisaties,

brancheorganisaties, verenigingen van ondernemingen, visserij- of aquacultuurondernemingen, kennisinstellingen, algemeen nut beogende instellingen en deelnemers in samenwerkingsverband.

Procesvernieuwingen in de ketens van visserij en aquacultuur

1 augustus 2024 t/m 1 november 2024

€ 1.700.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 juni 2024

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De Europese Unie en Nederland willen met steungelden uit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (hierna: EMFAF), op basis van verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) (hierna: verordening 2021/1139), bijdragen aan het realiseren van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid (hierna: GVB), zoals is verwoord in verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening 1380/2013). De Nederlandse invulling is voor de programmaperiode 2021–2027 opgenomen in het Operationeel Programma voor de periode 2021–2027 (hierna: Programma EMFAF).

Met deze wijzigingsregeling wordt één subsidiemodule aan de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: REES 2021) toegevoegd; de subsidiemodule Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur (hierna: module).

Deze module omvat een interventie die bijdraagt aan de doelstelling uit artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1139. Uit dit onderdeel volgt dat subsidie kan worden verleend wanneer hiermee de afzet van visserij- en aquacultuurproducten bevorderd wordt en de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking van die producten wordt verbeterd. Deze subsidiemodule ziet voornamelijk op het bevorderen van de kwaliteit en toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking hiervan.

Onder hoofdstuk 3 van de REES 2021 en daarmee ook de onderhavige module komen kosten van activiteiten die gericht zijn op de promotie van de consumptie van aquacultuurproducten en visserijproducten niet voor subsidiëring in aanmerking. Dit houdt verband met de motie van het Kamerlid Wassenberg (Kamerstukken II 2020/21, 33 450, nr. 87) over het actief verzet tegen Europese subsidies voor de promotie van visconsumptie. Dit is reeds vastgelegd in de REES 2021.1

De module draagt bij aan prioriteit 2 van het Programma EMFAF. Deze prioriteit ziet op de bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten, als bijdrage tot de voedselzekerheid in de Europese Unie. Tevens is het doel van deze prioriteit dat de verwerkende ketens verduurzamen, wat onder andere mogelijk is door middel van ketenverkorting. Ketenverkorting wil zeggen dat er minder schakels zijn en het product directer naar de consument gaat. Dit kan zowel op het gebied van minder schakels in het verwerkings- of behandelingsproces, maar ook door verkorting van de fysieke, meetbare afstand tussen producent en consument, wat ook de verduurzaming ten goede komt. Om de gehele sector te stimuleren zal een project worden beoordeeld op de waarde voor een breder aantal marktdeelnemers. Wanneer slechts een product wordt aangeschaft wordt de kans vergroot dat dit enkel van waarde is voor de eigenaar. In plaats daarvan ligt de focus van de module op processen, die een grotere potentie hebben om voor een breder aantal marktdeelnemers van waarde te zijn. In deze module wordt daarnaast ingezet op de steun voor de ontwikkeling van kortere ketens, verwaarding en informatie, onder andere door verduurzaming. Onder verwaarding wordt begrepen dat van een restproduct of afvalstroom een waardevol product wordt gemaakt.

Artikel 73, tweede lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/10602 stelt dat de beheerautoriteit ervoor moet zorgen dat de geselecteerde acties in overeenstemming zijn met het Programma EMFAF. In het Programma EMFAF wordt voor de doelstelling 'bevordering van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking van die producten' ingezet op twee acties, namelijk op de steun voor innovatie en op de steun voor de ontwikkeling van kortere ketens (verduurzaming). Zoals vermeld in het Programma EMFAF zal in een toekomstige module worden ingezet op innovatie.

Voor deze module wordt gewerkt met de rangschikking van aanvragen op basis van rangschikkingscriteria. Door aanvragen te rangschikken op onder andere de mate van verduurzaming van de afzet- en verwerkende keten en de verbetering van de informatievoorziening worden de middelen als eerst aan de meest veelbelovende projectaanvragen toegekend. Door het toekennen van de aanvragen op basis van rangschikking en niet op basis van volgorde van binnenkomst, wordt de kans vergroot dat de meest veelbelovende projecten doorgang vinden en deze de sector helpen te verduurzamen en vernieuwen.

2. Aanleiding, doel en doelgroep

De verwerking van visserij- en aquacultuurproducten vormt de koppeling tussen de primaire sector en de markt en zorgt dat producten hun weg vinden naar de consument. Op deze manier draagt de verwerkende keten bij aan de voedselzekerheid. Door deze sector te versterken en te verduurzamen wordt de voedselzekerheid beter gewaarborgd.

Om de verwerkende ketens in de visserij en aquacultuur te verduurzamen, is het belangrijk dat stappen worden ondernomen naar verscheidene processen die zien op ketenverkorting, verwaarding en efficiëntieverbeteringen. Het beschikbaar maken van middelen ten behoeve van verdere ketenintegratie, het ontwikkelen van keteninformatiesystemen en transparantie door digitalisering helpen om informatievoorziening te vergroten, hetgeen bijdraagt aan de Farm to Fork strategie (F2F). Soms ontbreekt de informatie die wordt gegeven over de herkomst van visserij- of aquacultuurproducten of klopt die informatie niet. Daarom wordt er binnen deze module gefocust op processen die onder andere zien op de verbetering van informatievoorziening van deze producten door bijvoorbeeld de digitalisering van keteninformatiesystemen. Ook kunnen kosten die gemoeid zijn met het verkorten van de ketens en efficiëntieverbeteringen onder de onderhavige module gesubsidieerd worden. Het verkorten van de ketens kan zorgen voor minder menselijk contact met het product en een betere prijs voor de producent. Ook kan het zorgen dat het product sneller bij de consument is. Efficiëntieverbeteringen kunnen onder andere zorgen voor minder energieverbruik, wat de duurzaamheid van de sector vooruithelpt.

Het ontwikkelen van nieuwe vermarktingsconcepten met aandacht voor korte ketens biedt kansen voor verdere verduurzaming. Het beter informeren van consumenten over de oorsprong van de aangeboden producten kan helpen consumenten bewustere keuzes te maken. Een voorbeeld hiervan is het beter informeren van de consument als deze visserij- of aquacultuurproducten koopt bij een marktkraam. In 2021 is naar aanleiding van Kamervragen van lid De Groot toegezegd dat onderzocht zal worden op welke manier het Europees Maritiem Visserijfonds (EMFAF) hierin kan ondersteunen om hier verbeteringen in te brengen.3 Aan deze toezegging zal middels deze module gevolg worden gegeven.

Klimaatadaptatie zal een belangrijke rol spelen in de toekomst, omdat visbestanden als gevolg van de opwarming van de aarde noordelijker trekken en er ‘nieuwe’ soorten voor in de plaats komen. Nieuwe vermarktingsconcepten kunnen hierbij een belangrijke rol gaan spelen. Hier zullen verwerkingsbedrijven ook op moeten inspelen, omdat niet alle soorten dezelfde verwerkingsprocessen doorlopen. Ook ligt er vanuit het Programma EMFAF nadruk op ketenverkorting voor de kleinschalige (kust)visserij. Dit draagt bij aan de verdere professionalisering van de kleinschalige visserij in Nederland.

De doelgroep van deze subsidiemodule betreft ondernemingen in de afzet en verwerkende keten van de aquacultuur of visserij, visserij- of aquacultuurorganisaties, brancheorganisaties, verenigingen, visserij- of aquacultuurondernemingen, kennisinstellingen, ondernemingen in de detailhandel en algemeen nut beogende instellingen. Uit oogpunt van efficiëntie en omwille van het bewerkstelligen van een zo groot mogelijk bereik kunnen verschillende partijen ervoor kiezen om te gaan samenwerken. Omdat niet alleen procesverbeteringen of vernieuwingen kunnen worden ontwikkeld op het gebied van verwerkingswijze, maar ook op het gebied van ketenintegratie, keteninformatiesystemen en transparantie, is gekozen voor een brede doelgroep.

Artikel 28 van verordening 2021/1139 bepaalt dat voor de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten enkel steun kan worden verleend aan ondernemingen die geen kleine of middelgrote onderneming4 (hierna: mkb) zijn via financieringsinstrumenten als bedoeld in artikel 58 van verordening (EU) 2021/1060 of via InvestEU overeenkomstig artikel 10 van verordening (EU) 2021/5235. Omdat er geen gebruik zal worden gemaakt van deze financieringsinstrumenten, zal er geen steun worden verleend aan ondernemingen uit de verwerking die geen mkb zijn. Aanvullend is besloten om dit ook van toepassing te verklaren op ondernemingen in de afzet die geen mkb zijn.

3. Verplichtingen en verwachtingen

Potentiële aanvragers moeten tijdig inventariseren welke vergunningen, ontheffingen of toestemmingen benodigd zijn voor de activiteiten die zij willen ontplooien. Hiervoor kan contact worden gezocht met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Van subsidieaanvragers wordt verwacht dat ze tijdig beschikken over de benodigde vergunningen, ontheffingen of toestemmingen.

Aanvragen voor de module kunnen worden ingediend van 1 augustus 2024 tot en met 1 november 2024. De openstellingsperiode is tezamen met het subsidieplafond geregeld door het wijzigen van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024. Voor deze module is € 1.700.000 beschikbaar. Dit betreft een deel van het gehele budget voor de doelstelling 'Bevordering van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking van die producten' onder het Programma EMFAF, met het oog op nog een toekomstige openstelling van een innovatiemodule. De subsidie voor deze module bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 400.000 per project. De maximale subsidie per project is vastgesteld op € 400.000 zodat niet één groot project (een groot deel van) het gehele budget dat is gereserveerd voor deze module kan uitputten. Het percentage van 50% komt overeen met de maximale steunintensiteit op grond van artikel 41, eerste lid, van verordening 2021/1139.

De aansluiting van projecten bij het GVB is van groot belang. In dat kader is het relevant hier op te merken dat op 20 december 2023 een wijziging van de controleverordening is gepubliceerd.6 Hieruit zullen verschillende onderwerpen de komende tijd verder uitgewerkt worden en opgenomen worden in uitvoerings- en gedelegeerde handelingen. Uitkomsten van de discussies in Brussel kunnen aanvullende eisen met zich meebrengen waar aanvragers zich bewust van moeten zijn bij het indienen van een project. Uitkomsten van dit proces zijn op dit moment niet te voorspellen, waarvan aanvrager bewust moet zijn. Ditzelfde geldt ook voor traceerbaarheid, een verplichting vanuit de controleverordening. De regels hierover worden naar aanleiding van de wijziging van de controleverordening anders. Voor een aanvrager blijft de mogelijkheid bestaan een aanvraag in te dienen voor een project dat op traceerbaarheid ziet, echter is ook hier niet te voorspellen welke aanvullende eisen de komende jaren gesteld worden in de Europese regelgeving die nog moet worden uitgewerkt.

4. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze module wordt verleend is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 10, tweede lid, van verordening 2021/1139 zijn de artikelen 107, 108 en 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met verordening 2021/1139 en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De steun die gegeven kan worden aan projecten als bedoeld in deze regeling valt binnen deze categorie. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van verordening 2021/1139 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 2021/1139 en het Programma EMFAF, dat gebaseerd is op die verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen projecten binnen prioriteit 2 uit artikel 3 van verordening 2021/1139, wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Programma EMFAF bevestigd.

5. Regeldruk

De regeldrukkosten bij de openstelling van de module bedragen in totaal € 29.381 voor de subsidieperiode. Dit is 1,73% van het subsidiebudget van € 1.700.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat er acht aanvragen worden ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling en aanvraagprocedure, uitvoering, eindverantwoording, verplichtingen na afloop en overige verplichtingen. In de doorrekening is ervan uitgegaan dat alle aanvragers gebruik maken van een gemachtigde als penvoerder. Voor een gemachtigde is uitgegaan van een uurtarief van € 60. De verwachting is dat acht potentiële aanvragers de subsidiemodule bekijken en hier 1 uur aan besteden waarna zij de aanvraagprocedure zullen ingaan en de aanvraagformulieren voor subsidieverstrekking invullen. Met de kennisname en aanvraagprocedure is per aanvrager 32 uur gemoeid. Hieronder valt onder andere het invullen van het aanvraagformulier, het opstellen van het projectplan en het opstellen van de projectbegroting. Het opstellen van het projectplan zal bij de aanvraagprocedure de meeste tijd in beslag nemen (20 uur). Met dit proces van kennisname en aanvraagprocedure is in zijn totaliteit € 17.745 gemoeid.

Voor de uitvoering wordt verwacht dat er 8,5 uur per aanvrager aan wordt besteed. Als onderdeel van de uitvoering zijn activiteiten als het invullen of indienen van het aanvraagformulier (deelbetaling), het indienen van facturen en betaalbewijzen en het opstellen en indienen van de tussenrapportage(s) meegenomen. Met het proces van uitvoering is € 3.452 gemoeid.

Voor de eindverantwoording is uitgegaan van een tijdslast van 8,5 uur, waarbij het indienen van het rapport de meeste administratieve lasten met zich meebrengt (5 uur), gevolgd door het invullen/indienen van het aanvraagformulier (vaststelling) (2 uur), het indienen van facturen en betaalbewijzen (1 uur) en het aanleveren van aanvullende informatie (0,5 uur). Voor de eindverantwoording is daarmee € 2.243 gerekend.

Voor de verplichtingen na afloop is een tijdslast van 12,5 uur verwacht. De handeling van het archiveren van stukken en bijhouden van de administratie brengt in dezen de meeste tijdslast met zich mee (10 uur). Ook valt onder de verplichtingen na afloop de begeleiding van externen bij controles of audits en het in stand houden van de administratie. Met de verplichtingen na afloop is € 4.743 gemoeid.

Voor de overige verplichtingen is gerekend met een tijdslast van 8,5 uur per aanvrager. Onder overige verplichtingen vallen onder andere de kosten die mogelijkerwijs gemaakt kunnen worden als er een juridische procedure wordt gestart in relatie tot het ingediende project, zoals het opstellen en indienen van een bezwaarschrift, het bijwonen van een hoorzitting en het opstellen van een bezwaarschrift. Met dit proces van overige verplichtingen is in zijn totaliteit € 1.198 gemoeid.

De totale administratieve lasten bedragen op basis van het voorgaande: € 17.745 + € 3.452 + € 2.243 + € 4.743 + € 1.198 = € 29.381.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Uitvoering

De uitvoering van deze module is in handen van RVO. De module wordt door RVO uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2024 en volgt hiermee de systematiek van vaste verandermomenten. De termijn tussen inwerkingtreding en publicatie wijkt af van de beoogde twee maanden. De doelgroep van deze regeling is gebaat bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling vanwege de stimulans die volgt uit de subsidieverlening. Gelet hierop wordt van de minimuminvoeringstermijn afgeweken met een beroep op de grond dat het “gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt”. Aangezien de openstellingsperiode start op 1 augustus 2024 is hiermee voldoende voorbereidingstijd voor de betrokken doelgroep bereikt ondanks afwijking van de minimuminvoeringstermijn. Daarnaast is met de doelgroep via de website van RVO eerder gecommuniceerd over de inhoud en voorwaarden van de regeling.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

In artikel 3.1.4 van de REES 2021 zijn de algemene informatieverplichtingen voor aanvragers van subsidies onder het EMFAF opgenomen. In onderdeel g, inzake de milieueffectrapportage, werd nog verwezen de Wet milieubeheer. De milieueffectrapportage is opgenomen in de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking is getreden. Met deze wijziging is de verwijzing gecorrigeerd.

Artikel I, onderdeel B

Met artikel I, onderdeel B, is een nieuwe module Vernieuwingen in de keten van visserij en aquacultuur aan hoofdstuk 3 van de REES 2021 toegevoegd.

Artikel 3.6.1 Begripsomschrijvingen

Er zijn vier begripsomschrijvingen opgenomen in deze module: 'algemeen nut beogende instelling', 'brancheorganisatie', 'verordening 1379/2013' en 'verwerking en afzet'. Verwerking en afzet zijn niet apart opgenomen als begripsomschrijving, omdat ze in deze module enkel in combinatie met elkaar genoemd worden.

Artikel 3.6.2 Subsidieverstrekking

Op grond van het eerste lid wordt subsidie verstrekt voor een project dat past binnen het doel bevordering van de afzet, de kwaliteit en de toegevoegde waarde van visserij- en aquacultuurproducten en de verwerking van die producten, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1139.

Het tweede lid bepaalt aan wie subsidie kan worden verstrekt. Voor subsidie komen ondernemingen actief in de afzet- of verwerkende keten van de aquacultuur of visserij, visserij- of aquacultuurorganisaties, brancheorganisaties, visserij- of aquacultuurondernemers, verenigingen die de belangen behartigen van ondernemingen actief in de afzet- of verwerkende keten van de aquacultuur of visserij of visserij- of aquacultuurondernemers, kennisinstellingen, ondernemingen in de detailhandel, algemeen nut beogende instellingen en deelnemers in een samenwerkingsverband in aanmerking. Het verschil tussen visserij- en aquacultuurorganisaties en verenigingen van bijvoorbeeld ondernemingen die actief zijn in de afzet- of verwerkende keten van de aquacultuur of visserij is dat de visserij- en aquacultuurorganisaties zien op de primaire sector, terwijl verenigingen van ondernemingen in de afzet en verwerking zien op de secundaire of tertiaire sector.

Het derde lid bepaalt dat subsidie alleen aan een onderneming in de detailhandel kan worden verstrekt wanneer sprake is van een samenwerkingsverband met ten minste één onderneming die actief is in de verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten, een visserij- of aquacultuurorganisatie, een brancheorganisatie, een visserij- of aquacultuuronderneming, een vereniging, een kennisinstelling of een algemeen nut beogende instelling. Onder een onderneming in de detailhandel worden in ieder geval de volgende SBI-codes verstaan:

SBI-code

Beschrijving

46.38.2

Groothandel in vis, schaal- en weekdieren

47.11

Supermarktenen dergelijke winkels met een algemeen assortiment voedings- en genotmiddelen

47.23

Winkels in vis

47.81.9

Markthandel in overige voedings- en genotsmiddelen

47.91.1

Detailhandel via internet in voedingsmiddelen (...)

52.10.2

Opslag in koelhuizen e.d.

55.10.1

Hotel-Restaurants

56.10.1

Restaurants

56.29

Kantines en contractcatering

SBI-codes kunnen worden afgeleid uit het een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Indien een aanvrager onder een andere SBI-code ingeschreven staat en toch wil deelnemen, kan hij door het verstrekken van andere informatie onderbouwen dat op het moment van de aanvraag de feitelijke werkzaamheden overeenkomen met een of meer van de hierboven opgesomde SBI-codes. Feitelijke werkzaamheden kunnen onder andere blijken uit: jaarstukken van een voorafgaand jaar waaruit blijkt hoeveel omzet er is gemaakt voor de activiteit die onder de subsidieregeling valt, btw-aangiftes, facturen voor geleverde diensten of producten of een verklaring van een boekhouder of accountant.

Artikel 3.6.3 Hoogte subsidie

Dit artikel stelt de maximale hoogte van de subsidie vast. De maximale hoogte is afhankelijk van de subsidiabele kosten. Wat subsidiabele kosten zijn, staat beschreven in artikel 1.3 van de REES 2021. Kosten die voor het EMFAF niet-subsidiabel zijn staan beschreven in artikel 3.1.2 van de REES 2021, en specifiek voor deze module in artikel 3.6.4.

Er is gekozen om de ‘reguliere’ maximale steunintensiteit, die volgt uit artikel 41, eerste lid, van verordening 2021/1139, te hanteren binnen deze subsidiemodule. Het subsidiepercentage voor deze regeling bedraagt daarom 50% van de subsidiabele kosten. Hiertoe is besloten om zo veel mogelijk projecten te kunnen subsidiëren met een betrekkelijk klein budget, namelijk € 1.700.000. Daarnaast is de maximale subsidie voor een project € 400.000. Hiervoor is gekozen om de subsidiemodule zo aantrekkelijk mogelijk te maken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat één groot project niet een te groot deel van het gehele budget van de module ontvangt. Hiermee wordt geborgd dat er meerdere projecten uitgevoerd kunnen worden onder deze module.

Artikel 3.6.4 Niet-subsidiabele kosten

In dit artikel is bepaald dat kosten die worden gemaakt voor het opstellen van een productie- en afzetprogramma niet voor subsidie in aanmerking komen. Hiertoe is besloten omdat er geen middelen geprogrammeerd zijn in de invulling van het EMFAF voor het opstellen of uitvoeren van deze productie- en afzetprogramma's.

Artikel 3.6.5 Verdeling subsidieplafond

Dit artikel bepaalt dat de aanvragen worden gerangschikt. Bij de rangschikking wordt de minister geadviseerd door de adviescommissie EMFAF (artikel 3.1.8 van de REES 2021).

Artikel 3.6.6 Start- en realisatietermijn

Het eerste en tweede lid bepalen binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het project en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan het moment van subsidieverlening. Als uit het aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet uiterlijk binnen de termijn van 36 maanden na subsidieverlening kan worden gerealiseerd, dan zal de aanvraag om subsidieverlening worden afgewezen op grond van artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, van de REES 2021.

Op grond van het derde lid kan de minister op aanvraag van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Dit is aan de orde als de subsidieaanvrager de benodigde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen binnen twaalf maanden na subsidieverlening heeft aangevraagd, of als hij ze na twaalf maanden na de subsidieverlening nog steeds niet heeft en dat hem dat niet is aan te rekenen. Het is aan de subsidieontvanger om bij de aanvraag te verklaren welke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.

Artikel 3.6.7 Afwijzingsgronden

Onderdeel a bevat een minimum van € 150.000 aan verwachte subsidiabele kosten om voor subsidie in aanmerking te komen. Onderdeel b bepaalt dat bij het rangschikkingscriterium a of b een ‘voldoende’ (minimaal 6 punten) dient te worden gescoord. Door een voldoende te moeten scoren op criterium a of b wordt gewaarborgd dat een project niet enkel kan zien op rangschikkingscriterium c als er, vanwege de wegingsfactor van 30% voor dat criterium, een hoog aantal punten aan het project wordt toegeschreven. Een project moet een voldoende bijdrage leveren aan verduurzaming of informatievoorziening. Onderdeel c bepaalt dat er tevens minimaal 6 punten moeten zijn toegekend aan rangschikkingscriterium c, en dus dat een project voldoende breed toepasbaar is. Onderdeel d bepaalt dat een project moet bijdragen aan de verwerking en afzet van voor menselijke geschikte visserij- of aquacultuurproducten. Hiermee wordt voorkomen dat de projecten die met deze module worden gesubsidieerd ook kunnen worden ingezet voor de verwerking en afzet van bijvoorbeeld diervoeders. Onderdeel e bepaalt dat een aanvraag op subsidieverlening wordt afgewezen wanneer de onderneming uit de verwerking of afzet geen mkb is. Deze afwijzingsgrond sluit aan bij artikel 28 van verordening 2021/1139, dat stelt dat een onderneming uit de verwerking enkel subsidie kan ontvangen op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van die verordening als deze mkb is. Aanvullend is besloten om het vereiste van het zijn van mkb niet enkel te laten gelden voor ondernemingen in de verwerking, maar ook voor ondernemingen in de afzet.

Artikel 3.6.8 Rangschikkingscriteria

Het eerste lid somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de minister, geadviseerd door de adviescommissie EMFAF, bepaalt welke projecten als eerste voor subsidie in aanmerking komen. In onderdeel a van het eerste lid is bepaald dat projecten die zien op de verduurzaming van de afzet- en verwerkende keten van de visserij en aquacultuur hoger gerangschikt worden als deze een bijdrage leveren aan de verkorting van de ketens, verdere verwaarding of efficiëntieverbeteringen. Kortere ketens leiden vaak tot minder transport, waardoor minder CO2 wordt uitgestoten, en tot betere afstemming tussen producent en consument, dat resulteert in minder voedselverspilling. Het is belangrijk dat processen die voortvloeien uit projecten die zien op de verkorting van de ketens ook daadwerkelijk perspectief hebben op toepassing in de praktijk, omdat enkel dan sprongen worden gemaakt richting de transitie naar een duurzamere en zo efficiënt mogelijke afzet- en verwerkende industrie. Verdere verwaarding ziet onder andere op meer waarde creëren van producten, zoals meer (rest)onderdelen van een vis, schaal- of scheldier vermarkten. Dit kan bijdragen aan een beter verdienmodel van de ondernemer. Onder efficiëntieverbeteringen wordt onder andere verstaan het verminderen van energieverbruik, brandstofverbruik of reststromen. Op dit onderdeel moet een voldoende worden gescoord als op onderdeel b geen voldoende is gescoord (zie artikel 3.6.7, aanhef en onderdeel b).

In onderdeel b is bepaald dat een project hoger wordt gerangschikt wanneer dat een grotere bijdrage levert aan de verbetering van de informatievoorziening, zijnde productinformatie of bewustzijn van de consument. Dit wordt mogelijk gemaakt door de informatievoorziening bij onder andere marktkramen te verbeteren. Met dit onderdeel wordt ook voldaan aan een toezegging uit 2021 dat onderzocht wordt op welke manier het Europees Maritiem Visserijfonds (EMFAF) hierin kan ondersteunen om hier verbeteringen in te brengen naar aanleiding van Kamervragen van lid De Groot.6

In onderdeel c is bepaald dat het project voor een breder aantal marktdeelnemers van waarde moet zijn. Het is belangrijk dat een project en de uitkomst hiervan breed gedragen wordt in de sector en van toepassing kan zijn voor meer dan één partij. Onder een 'breder aantal marktdeelnemers' wordt verstaan dat het project voor ten minste twee marktdeelnemers van waarde moet zijn. Een project moet op dit onderdeel voldoende scoren om te voorkomen dat een project wordt gedaan dat slechts voor één partij van waarde is.

Het tweede lid stelt het maximum aantal punten vast op 10 punten per onderdeel.

Het derde lid bepaalt hoe zwaar de hierboven genoemde onderdelen wegen ten opzichte van elkaar in het tot stand brengen van de uiteindelijke rangschikking.

In het vierde lid is bepaald dat de aanvragen hoger gerangschikt worden afhankelijk van het totaal van de (gewogen) toegekende punten per onderdeel.

Artikel 3.6.9 Deelbetaling

In dit artikel is vastgelegd dat een deelbetaling verstrekt kan worden. Op een deelbetaling is artikel 2.14 van de REES 2021 van toepassing. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat een deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie bedraagt. De deelbetaling wordt verstrekt op grond van gemaakte en betaalde kosten. Deelbetalingen worden altijd automatisch tegelijkertijd met de indiening van een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de looptijd van het project. De aanvrager kan, als er geen reden is voor een aanvraag tot deelbetaling, bij de tussenrapportage een aanvraag van € 0 indienen. Een subsidieontvanger kan ook op een ander moment dan bij de tussenrapportage een aanvraag tot deelbetaling indienen. Deze aanvraag gaat dan vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project. In de praktijk komt dit neer op een (extra) tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18. Deze is wenselijk om bij de deelbetaling een beeld te hebben van de voortgang van het project.

Artikel 3.6.10 Informatieverplichtingen

In dit artikel staat opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren. Dit komt boven op de gegevens die op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 van de REES 2021 al moeten worden aangeleverd.

In onderdeel a is bepaald dat als de subsidie wordt aangevraagd door een visserijorganisatie, aquacultuurorganisatie, brancheorganisatie of een vereniging (als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, onderdeel d), al dan niet als deelnemer in een samenwerkingsverband, een kopie van de statuten moet worden aangeleverd. Daaruit moet blijken dat de betreffende organisatie of vereniging het collectief belang behartigt.

In onderdeel b is bepaald dat een subsidieaanvrager vanuit de verwerking of afzet gegevens dient aan te leveren waaruit blijkt dat hij een mkb is. Op de website van RVO staat nader uitgelegd wat onder de definitie van mkb wordt verstaan en wordt de aanvrager verwezen naar de Engelstalige online mkb-toets van de Europese Commissie.

In onderdeel c is bepaald dat als een of meer vissersvaartuigen worden ingezet bij het aangevraagde project, voor elk vissersvaartuig het nummer van het vissersvaartuig moet worden vermeld. De reden daarvoor is dat exact duidelijk moet zijn welke vissersvaartuigen betrokken zijn bij welk project, welke activiteiten hiermee ontplooid worden en of deze kunnen worden gesubsidieerd op grond van onderhavige module.

Artikel II

Met dit artikel worden de openstellingsperiode en het subsidieplafond vastgesteld in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024. Tussen 1 augustus en 1 oktober 2024 kunnen subsidieaanvragen worden ingediend. Het beschikbare plafond is € 1.700.000.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2024.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Zie artikel 3.1.2, aanhef en onderdeel c.

X Noot
2

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231).

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3164.

X Noot
4

Dit zijn ondernemingen als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124). Verbonden ondernemingen worden als één onderneming gezien. Als deze verbonden ondernemingen tezamen boven de grens van 250 werknemers uitkomen, zijn zij hierdoor ook geen kleine of middelgrote onderneming.

X Noot
5

Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PbEU 2021, L 107).

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3164.

Naar boven